KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Muzikanten

Als kind werd ik, in meerdere of mindere mate, triest van de muziekoptredens die bij ons in het centrum van de stad plaatsvonden. En ook vele andere muziekuitvoeringen kon ik beslist niet waarderen. Dit terwijl ik nú, als gerijpte oude man, heel vaak tot tranens toe ontroerd kan raken door de verschillende muziekuitvoeringen die via het medium 'televisie' tot mij komen.

'Hoe komt dat?', vraag ik mij op dit moment af. 'Zijn de muziekuitvoeringen momenteel zoveel beter dan die welke ik vroeger meemaakte?'

Dat speelt ongetwijfeld een rol! Maar ik vond heel veel muziekoptredens vroeger niet alleen niet mooi, maar ik vond ze zó vervelend dat ik er zelfs min of meer triest van werd. En dat is toch wel vreemd, want zó slecht zullen ze toch niet zijn geweest dat deze mij zelfs in negatieve zin beïnvloedden. Nee dat lijkt mij niet! Er moeten dan ook andere redenen zijn waarom ik daar niet van wist te genieten..... Maar welke dan?

Als ik zo terugdenk aan de muziekuitvoeringen in onze stad, dan komt bij mij allereerst het beeld naar voren dat er zo opvallend weinig publiek op afkwam. Blijkbaar wisten maar heel weinig mensen die uitvoeringen te waarderen. En dat is toch wel apart. Dus hoe kwam dat toch?

Ten eerste dit: de muziekuitvoeringen in onze stad waren toenterijd heel sterk gericht op de kerkelijke muziek. Muziek die met zijn langzame tempo een min of meer sacrale beleving moest uitstralen. De uitvoeringen deden toen sterk denken aan de uitvoeringen die men ook in de kerk te horen kreeg. En dat is nu eenmaal niet muziek waar je blij van pleegt te worden. Dit terwijl muziekuitvoeringen toch ten ene malen de functie zullen moeten hebben om mensen blij te maken. Het horen van muziek zal mensen toch eerst en vooral opgetogen en gelukkig moeten gaan maken.

Ten tweede dit: van de gezichten van de mensen die toen de muziek ten hore brachten, kwam toen niet de minste vorm van ontroering af. Het leek er sterk op dat ook zijzelf ook niet in enige mate van de door hen gemaakte muziek genoten. Over het algemeen zaten de muzikanten heel strak en onaangeroerd de muziek te spelen. De eersten die van die muziek zouden moeten genieten, waren toch warempel zijzelf. Maar dat kon men in het geheel niet aan hun uitdrukkingen waarnemen. Hun optreden gaf de indruk dat zij een verplicht nummertje opvoerden. Daar kwam bij dat zij bij hun uitvoering ook nog uitermate stemmig waren gekleed. Hun kleding versterkte het trieste effect wat zij 'so wie so' reeds uitstraalden. Jammer toch?

Ten derde dit: zij voerden hun concert op in de muziektempel die voor dat doel op het marktplein een vaste plaats innam. Die muziektempel was echter op een dergelijk hoog niveau geplaatst, dat wij als publiek hoofdzakelijk naar de benen en de onderlijven van de muzikanten keken. Ook dat feit droeg niet bij aan de eventuele feestelijke sfeer die zij trachten over te brengen.

Ten vierde dit: als men geluk had, waren de weersomstandigheden goed bij dergelijke muziekuitvoeringen. Maar heel vaak viel dat óók tegen. Vaak moest men tegen weer en wil zijn best doen om daar te blijven staan. Met name als het regende, was dat niet zo prettig. En wanneer het hard waaide, was dat ook al niet aangenaam. Vooral als het lawaai van de harde wind het geluid van de muziek grotendeels overstemde.

Ten vijfde dit: het lawaai van het langsrijdende autoverkeer verstoorde ook regelmatig de klanken van de zo naarstig naar voren gebrachte muziek. Jaren daarvoor was dat nauwelijks een issue geweest, maar steeds meer mensen meenden in die tijd een auto te moeten aanschaffen.

Ten zesde dit: normaal gesproken kan het applaus, wat zo nu en dan tijdens een uitvoering te horen pleegt te zijn, het enthousiasme van de muzikanten naar een hoger plan tillen. Maar omdat het optreden 'en plein public' op het stadsplein plaatsvond, leken de toehoorders zich te generen om ál te luid en ál te uitbundig te gaan applaudiseren. Het betrekkelijk flauwe applaus na afloop van de verschillende uitvoeringen deed het orkest dan ook bepaald niet opzwepen.

Ten zevende dit: als orkestleden zo nu en dan de tijd zouden nemen om even oogcontacht met het publiek te maken, doet dat ook het plezier in hun kunsten vergroten. Maar ook dát bleef opvallend frequent achterwege.

Ten achtste dit: wat de eventuele blijde gevoelens betreft die men krijgt bij het aanschouwen van muzikanten, komt de wijsheid uit de volgende Chinese anekdote zeer van pas:

Toen een boeddhistische monnik over de brug liep van een vijver met grote goudvissen (Carassius auratus auratus), zei hij tegen zijn adept: 'die vissen zijn bijzonder blij en gelukkig'. 'Hoe weet u dat?', vroeg toen die adept na een geruime tijd van reflectie aan zijn meester, 'de vissen kunnen immers niet praten'. Toen zei die monnik tegen zijn adept: 'dat weet ik omdat ikzelf gelukkig wordt van het kijken naar die vissen'.

Met andere woorden: de vissen straalden hun geluk naar de monnik uit.