KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

Over belevenissen en inzichten

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Albert Einstein en zijn mogelijke geheim

Albert Einstein is zich op betrekkelijk jonge leeftijd reeds gaan verdiepen in het ruimtetijd-vraagstuk. Als men daar eens goed over nadenkt, moet men wel tot de conclusie komen dat hij toen op die jonge leeftijd reeds iets heel bijzonders op het spoor moet zijn gekomen. Dit hypothetische geheim van Albert Einstein, "het geheim" wat voorlopig slechts in mijn eigen persoonlijke perceptie bestaat, is niet door hem bekend gemaakt. Althans niet met zoveel woorden. En dat zou, vanwege het risico van ridiculisering, ook niet verstandig zijn geweest. Maar uit een uitspraak die hij wel heeft gedaan, zou men heel goed de conclusie kunnen trekken dat hij toch een tipje van de achtergrond van zijn "geheim" bekend heeft willen maken. Dat betreft de volgende, veelzeggende uitspraak van Albert Einstein: "De ouden wisten iets wat wij vergeten schijnen te zijn".

Het is bekend dat Albert Einstein in zijn jeugd verzot was op populair wetenschappelijke literatuur. Uit die literatuur zal hij dan allicht ook te weten kunnen zijn gekomen dat men in de oudheid had ontdekt dat er sprake is van een afwijking in de positie van juist die sterren aan de sterrenhemel die op zeker moment in de buurt van de zon zijn waar te nemen. Die afwijking (declinatie) doet zich voor ten opzichte van de normale positie van die sterren aan de sterrenhemel. Het is bekend dat in de oudheid de sterrenhemel zeer intensief werd bestudeerd en dat de kennis hierover van hoog niveau is geweest. Dus de geconstateerde afwijking in de positie van de sterren moet reeds in de oudheid goed bekend zijn geweest. En de exacte grootte van die afwijking eveneens. Als dat gegeven in zijn jeugd aan Albert Einstein bekend is geraakt, zal dat hem ongetwijfeld aan het denken hebben gezet. Een dergelijk mysterieus gegeven leent zich er althans bijzonder goed voor om een potentieel genie als Albert Einstein er diepgravend mee bezig te hebben kunnen gaan houden.

Door reeds van tevoren te weten hoe groot de verschuiving van de betreffende sterren aan de sterrenhemel is, zou dat voor hem het oplossen van het raadsel van de werkelijke aard van de ruimtetijd kunnen hebben vereenvoudigd. Net als bij een wiskundig probleem waarvoor men een antwoord moet zien te vinden, is het ook bij een dergelijk probleem een groot voordeel dat men naar het antwoord toe kan redeneren en naar het antwoord toe kan rekenen. Toen Albert Einstein dan ook na jaren van gepuzzel uiteindelijk bij het juiste antwoord was uitgekomen, moet dit hem een bevrijdend gevoel van zekerheid hebben gegeven.

In de wetenschap is dat echter niet voldoende, men eist in de wetenschap het harde, onweerlegbare bewijs voor de juistheid van de theorie. Geen wonder dat, binnen de huidige goede wetenschappelijke traditie, het werkelijke bestaan van het theoretisch door hem beredeneerde fenomeen van sterverschuiving moest worden aangetoond. De wijze waarop dat gedaan kon worden, zal allicht op instignatie van Albert Einstein zelf zijn gebeurd. Als dat werkelijk aldus heeft plaatsgevonden, heeft Albert Einstein het risico genomen er op te vertrouwen dat de informatie uit de oudheid over de betreffende sterverschuiving op waarheid zou berusten. Toen de wetenschapper Arthur Stanley Eddington, na een zeer moeilijk onderzoek, dan uiteindelijk ook tot de conclusie kwam dat er werkelijk sprake was van een declinatie in de sterrenstand van sterren die op zeker moment in de buurt van de zon aan de sterrenhemel zijn waar te nemen, was dat een revolutie in het wetenschappelijk begrip van het vraagstuk van de ruimtetijd. De hierboven aangehaalde uitspraak van Albert Einstein over de kennis vanuit de oudheid die verloren scheen te zijn, is dan ook veelbetekenend. Maar de eigenlijke achtergrond van deze uitspraak heeft hij dan geheim weten te houden.