KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

Over belevenissen en inzichten

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Angsten

Hoe kan het toch dat vrij veel mensen grote angst vertonen voor een behandeling bij de tandarts? Dit terwijl de meeste behandelingen bij de tandarts uitgevoerd worden zonder dat de patiënt ook maar enige pijn voelt. Behalve dan misschien het kortstondige, maar vervelende "prikje" van de verdovingsspuit. Of in de gevallen dat de patiënt wel iets van pijn ervaart bij een behandeling van de tandarts, zal deze pijn toch in geen enkele verhouding staan tot de angst die de patiënt van tevoren voor die behandeling had. Mensen die toevallig op een eerder moment bij een behandeling door de tandarts wel een betrekkelijk pijnlijke ervaring hebben gehad, hebben mogelijk enige reden om op een later moment angstig te zijn. Maar heel vaak hebben zij niet een echt pijnlijke ervaring gehad! En toch vertonen veel te veel mensen disproportioneel veel angst voor een behandeling bij de tandarts.

Natuurlijk, angst voor de tandarts kan zijn aangepraat! Als men als nietsvermoedende jonge patiënt voor het eerst in de tandartsstoel plaatsneemt, heeft men mogelijk reeds een hele lading aan enge verhalen over een dergelijke behandeling over zich heen gekregen. Dus dat feit zou dan een dergelijke reactie kunnen verklaren. Maar met die enge verhalen wordt bijna iedereen tijdens het opgroeien geconfronteerd, dit terwijl de één daar veel meer door beïnvloed lijkt te zijn dan de ander. Hoe valt dat te verklaren? Sommige mensen uit een bepaald groepsverband groeien op in een cultuur waarin veel angst voor een behandeling bij de tandarts aanwezig is. Dan valt te verwachten dat die mensen ook buitensporig angstig zijn voor een behandeling bij de tandarts. Maar ook dan geldt dat die cultuur van angst rond het bezoek aan de tandarts niet altijd bij iedereen in dat groepsverband aanwezig is. Sommigen van hen lijkt het nauwelijks te raken. En anderen uit datzelfde groepsverband zijn er doodsbenauwd voor.

Ook bij andere zaken doet zich dat merkwaardige verschijnsel voor. Bij andere zaken dus waarvoor de één bijzonder angstig is, maar waarvoor de ander geen enkele weet van ook maar enige angst heeft. Als mensen angstig zijn voor iets waarmee zij een akelige ervaring hebben gehad, is dat goed te verklaren. Maar heel vaak lijkt dat in het geheel niet het geval te zijn. En toch kan de eerste categorie mensen in die situatie dermate angstig zijn, dat de realiteit ver te zoeken is. De eerste categorie mensen kan in die omstandigheden soms zelfs panisch angstig zijn. Waar komt dan toch die onverklaarbare angst vandaan?

Voorbeelden van dat soort gevallen zijn er genoeg. Voorbeelden dus van gevallen waarin mensen onverklaarbaar angstig reageren op zaken die bij andere mensen geen spoor van angst oproepen. Angst voor een klein spinnetje bijvoorbeeld. Of angst voor een lieftallig muisje. Of angst voor een tuinslang, die in het gazon ligt waar kort tevoren iemand anders het gazon met water heeft besproeid. Mensen welke die angst niet hebben, kunnen helemaal verbouwereerd staan bij het aanschouwen van de paniekreactie van andere mensen die op een onverklaarbaar angstige wijze reageren op iets waarvoor men totaal geen angst hoeft te hebben.

Een boom van een kerel bijvoorbeeld, die luid schreeuwend en met de handen in de lucht op een tuinstoel gaat staan, omdat hij ergens in de tuin een veldmuisje ziet lopen. Een vrouw van middelbare leeftijd, die in de loop van haar huwelijk een vijftal kinderen heeft gebaard, maar die helemaal in paniek raakt bij de gedachte dat er een kies bij haar moet worden getrokken. Een stoere puberjongen die als een blad aan een boom staat te trillen bij de gedachte dat er kort daarop een vaccinatie bij hem moet worden uitgevoerd. Of een schone deerne die voor het eerst van haar leven enkele woorden op het toneel moet uitspreken en alleen al bij de gedachte daaraan, geen woord meer kan uitbrengen. Natuurlijk, sommige angsten zijn goed te verklaren. En wel door ervaringen welke die mensen ooit in hun leven hebben gehad. Maar als dat niet geval is, is de grote vraag: "Waar komt toch die onverklaarbare angst vandaan? Die angst die totaal niet in verhouding staat tot de situatie waarin die persoon verkeert, of tot de ervaringen welke die persoon in zijn leven heeft gehad.

Goed mogelijk dat het dan om overgeërfde angsten gaat. Geen angsten uit een vermeend vorig leven, zoals sommige mensen al te simplistisch zouden kunnen gaan denken. Maar angsten welke men via overerving vanuit zijn voorgeslacht heeft meegekregen. Angsten dus voor situaties welke de mensen, waarvan men afstamt, hebben gehad. Dat de mogelijkheid tot het overerven van angsten geen nonsens is, blijkt maar al te duidelijk uit recente, wetenschappelijke studies bij muizen. Vanuit de wetenschap der genetica weten wij al lang en maar al te goed dat wij allerhande eigenschappen van onze voorouders via overerving meekrijgen. Maar de gedachte dat wij ook iets dermate subtiels als levenservaringen van onze voorouders meekrijgen, wordt pas zeer recentelijk vanuit goed onderbouwd wetenschappelijk onderzoek ondersteund. De wetenschappelijke richting waarin men zich daar mee bezig houdt is de wetenschap der epigenetica.

In de wetenschap dat aangeleerde eigenschappen (en dus ook aangeleerde angsten) werkelijk overerfbaar zijn, zal men bijvoorbeeld terugdenkend aan de angst voor een tandartsbehandeling, goed kunnen verklaren waarom die angst zo algemeen wordt ervaren en waarom die angst bij tijd en wijle zo groot is. Tegenwoordig is het ondergaan van een tandartsbehandeling in het algemeen namelijk "een fluitje van een cent" in vergelijking met wat mensen met kiespijn in vroeger tijden overkwam bij een dergelijke behandeling. In die tijd moesten tanden en kiezen zonder adequate verdoving worden getrokken. En het is goed te begrijpen dat dat beslist geen pretje was. De angst voor een dergelijke behandeling heeft dan ook diepe sporen achtergelaten in de genen van mensen. De overerfbare informatie is in dit geval niet vastgelegd in de nucleotiden-volgorde in het DNA, zoals normaal het geval is bij genetische overerving. Maar in tegenstelling daartoe in bepaalde aanpassingen aan het DNA zelf, of in aanpassingen aan de histoneiwitten. Dit zijn de eiwitten waar de dubbele helix omheen zit gewikkeld. Deze beide verschillende soorten aanpassingen beïnvloeden de mate van genexpressie. En wel doordat ze het betreffende DNA meer, of juist minder, toegankelijk maken voor transcriptiefactoren.

Als de promotor van een gen eenmaal volledig is gemethyleerd, is transcriptie niet mogelijk. Bij methylering is aan de nucleotide cytosine (C) een methylgroep (-CH3) verbonden. Histoneiwitten kunnen ook gemethyleerd zijn. Er is dan een methylgroep verbonden aan het aminozuur lysine. Dit maakt transcriptie onmogelijk. Als er evenwel een acetylgroep (CH3CO-) is toegevoegd aan hetzelfde aminozuur, is de mogelijkheid tot transcriptie vergroot.

Het overerven van allerlei ziekten en gebreken vanuit het voorgeslacht van mensen is maar al te goed bekend. Maar de emoties; het verdriet en de angsten waarmee mensen uit het voorgeslacht van de huidige mensen te maken hadden, zitten al evenzeer in het DNA van de huidige mensen ingebakken. Een bepaalde emotie; een bepaalde vorm van verdriet of een bepaalde angst die is overgeërfd vanuit het voorgeslacht van mensen, noemt men een "miasme" (moerasdamp). Blijkbaar is voor deze benaming gekozen, omdat deze mensen zonder hun toedoen met deze zaken zijn bezoedeld. Ze kunnen er niet omheen! Met deze zaken worden zij tijdens hun leven nu eenmaal geconfronteerd. Dat wil overigens niet zeggen dat deze mensen die overgeërfde emoties niet bijvoorbeeld door gerichte therapie zouden kunnen overwinnen. En daarmee de keten van overerving van dit soort zaken niet zouden kunnen doorbreken.

PS: Voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt men vaak eeneiige tweelingen. Dit in de veronderstelling dat de individuen van dergelijke eeneiige tweelingen erfelijk identiek zijn. Maar dat is in feite niet waar. Er bestaan wel degelijk erfelijke verschillen tussen de individuen van dergelijke eeneiige tweelingen. Alhoewel die kort na de geboorte nog wel uiterst klein zijn. Lange tijd waren die verschillen niet goed te verklaren, maar door de huidige kennis op het gebied van de epigenetica, zijn de erfelijke verschillen tussen de individuen van eeneiige meerlingen beter te verklaren. Voor informatie daarover klikt men op deze link.